De eerste auto's in het straatbeeld
De kamer geurt naar mandarijntjes. De beentjes liggen in een plastic potje. In de afvalemmer liggen er enkele uitgespuwde. 'Ik krijg het niet doorgeslikt', zegt ze. Ik reik haar de afvalemmer aan, ze spuugt nog een beentje uit. Tien minuten zitten we nu samen in haar kamer, Petronella en ik. 'Ik heb mijn best gedaan', zegt ze. Petronella had niets gegeten vanochtend. 'Je hebt tenminste het sap eruit gezogen', zeg ik.
97 is ze, en haar zoon heeft zijn bezoek geannuleerd. Hij moet overwerken en als hij daarna nog moet vertrekken, staat hij pal in de avondspits. Petronella heeft gezegd dat ze het begrijpt. Ieder heeft zijn eigen leven, zijn eigen agenda, en het leven is zo druk.
'Alles was anders vroeger. Onze kinderen konden buiten spelen. Het was rustig op straat. In het weekend maakten we ritjes met onze wagen. Lang niet iedereen had een wagen. We reden naar de stad en kwamen onderweg af en toe een andere auto tegen. Een stuk of vijf gedurende de hele rit.' Een glimlach verschijnt op haar gezicht. 'Dat waren nog al eens tijden. Vijf auto's, op een heel uur. Nu heeft mijn zoon schrik om naar hier te rijden.'
Als ik na mijn werkdag naar huis rijd, is er een ongeluk gebeurd. Het verkeer zit muurvast vanaf Antwerpen-Zuid. Het geluid van sirenes achter mij. Een vrachtwagen die plots pinkt en gelijk invoegt. Ik sluit mijn ogen en denk aan Petronella toen ze twintig was. Haar man, met een hand losjes op het stuur, de andere wijzend. 'Kijk, een tegenligger!' En Petronella die glimlacht, haar hand op zijn knie legt.