De wildplasser
Zijn woorden klonken de laatste maanden opnieuw helder. Zijn
zinnen hingen weer samen. Het was alsof hij in zijn verstand een talige
structuur had heruitgevonden, na zijn beroerte. Op zijn bureau een grote stapel
kranten. Op de legplank twee stapels tijdschriften. In de kamer hing een geur
van verse sinaasappel, een geur die Mary gelukkig maakte. Het zat hem in
de zoete frisheid van vers gepeld fruit. De sprankels die bleven hangen, als
een duur parfum dat zich geborgen in je pols wentelde en in de plooien van je
hals.
‘Ik stoor toch niet?’, vroeg Mary. Hij zat gebogen over zijn
bureau, met op een bordje een halve sinaasappel. Hij kauwde rustig verder en draaide
zich dan om. ‘Ik heb nagedacht over wat je zei.’ Mary had een diepgaand gesprek
met hem vorige keer. Wat een contrast met die eerste ontmoeting. Hij had haar
niet begrepen. Hoe kon het ook, zijn beroerte zo vers in het geheugen en haar
functie, zo misleidend verwoord. ‘Spiritueel zorgverlener’, alsof ze alleen kwam bekeren. Alsof ze enkel met gelovigen sprak. Hij was vrijzinnig op
een rebelse manier, en had kort 'Nee!' gezegd. Doorheen zijn krantenknipsels
hadden zij elkaar begrepen. Gevonden. Ontmoet.
‘Is het gelukt met je binaire puzzel?’, vroeg ze. Hij
speurde naar het stukje papier dat ze vorige week samen begonnen waren. ‘Ik
moet eerst jouw spelregels op mijn laptop zetten.’ Mary had de essentie van de binairo uitgelegd, en telkens een regel
toegevoegd. Hij noteerde de regels onder de puzzel. Het werden er vijf. Netjes
onder elkaar genummerd, met haakjes achter elk opsommingscijfer en letters die
mits enige inspanning het krullen van zijn vingers volgden. Ze wilde hem
eigenlijk vertellen dat hij eenvoudiger eentjes kon maken als hij gewoon
streepjes zette, maar ze wilde zijn fierheid niet afnemen. De trots waarmee hij
halsstarrig de punt van zijn pen vasthield en nauwgezet van links naar rechts
boog, alvorens in een rechte lijn naar beneden te gaan. Die sierlijke buiging
was nog steeds van hem. Zijn vermogen om de werkelijkheid te vatten in cijfers
en die cijfers vorm te geven. ‘Met de uitleg die ze in de krant geven, kom je
er niet. Dat is te weinig.’
Mary ging op bed zitten. ‘Hoe vlot je revalidatie? Deze
maand ging je er voluit voor gaan, toch?’ Hij kwam naast haar
zitten. ‘Voluit, zo is dat! Ik geef alles wat ik heb, maar als het niet goed
genoeg is, is het voorbij.’ Hij was al lang van huis. Zijn euthanasie aanvraag was
ingediend. De kinderen waren op de hoogte. Deze revalidatie was alles of niets. Voor een
bejaardentehuis was hij veel te jong. ‘Als ik niet meer naar huis kan, dan wil
ik niet meer. Ik weet dat dat tegen jouw winkel is.’ Mary schudde nee. ‘Het is
jouw leven. Zelfstandigheid is heel belangrijk voor jou. Je wil niemand tot last zijn. Heb je nog nagedacht over de traplift,
of het bed?’ ‘Een traplift wil ik niet, maar het bed mag op het gelijkvloers.’
‘Ik ben hier al te lang. Ze raken me beu. Niet iedereen is
mijn vriend hier.’ Mary wist dat het einde van zijn verblijf in zicht raakte. Hij was voldoende hersteld, wat therapeuten noemden 'uitgerevalideerd'. Waar moest hij heen? De ironie van het lot wilde dat zijn gerenoveerde stek, waar hij heer en meester
was, zich in dezelfde straat bevond als het bejaardentehuis. ‘Wist je dat ze ’s nachts
niet mogen plassen wanneer ze willen?’ Iets in zijn adem rook muf. Hij kuchte
het los. Mary draaide de fles water open en schonk een half glas in.
Hij dronk in korte slokken. ‘Ik heb er van gehoord. Blaastraining?’ Hij
veegde zijn mondhoeken schoon en schraapte zijn stem. ‘Elke twee uur mag je
gaan, elke twee uur. Ik verdedig de mensen op mijn gang. Dat is wie ik eigenlijk ben, wie ik was in mijn job, een leidinggevende. Ik neem het voor hen op in hun plaats,
want zij durven het niet. Als ik het hoor, kom ik in opstand.’
Hij wees naar de ziekenhuisvloer. Dan bel ik een verpleegster en doe mijn broek af. ‘Wil je dat ik hier plas?’ Als mijn mensen niet mogen plassen, plas ik op de grond.’
Mary had al gehoord dat er
te weinig personeel was, en te veel kamers. Dat het vermoeiend was om tijdens
een nachtshift continu mensen te verschonen, of te assisteren in hun sanitaire
behoeften. Dus klokten ze die behoeften.
‘Als een mens moet plassen, moet hij plassen. Zo simpel is het. Ik heb het
al gedaan hoor, op de grond geplast, én in mijn bed.’
Mary hield van deze man. De Robin Hood van het ziekenhuis.
Hij richtte zijn pijlen op wat echt belangrijk was: hij stal minuten van de
witte broeken, en verdeelde die onder zijn liggend volk.